Er zijn twee stromingen die suggereren hoe geld wordt gecreëerd in een geldsysteem met fractionele reservebanken. Aan de ene kant staat de stroming die uitgaat van het idee dat de geldhoeveelheid wordt gecontroleerd door een centrale bank doordat het doelbewust de geldbasis aanpast. De geldhoeveelheid komt dan door exogene variabelen (variabelen buiten het model) tot stand. Eenvoudiger gezegd: de centrale bank bepaalt de geldhoeveelheid en de rentestand heeft er geen invloed op, te zien in de volgende grafiek:

geldhoeveelheid

Exogeen proces

De exogene geldcreatie wordt vaak geassocieerd met de money multiplier. Dit model veronderstelt dat wanneer een persoon €100 op een betaalrekening zet, de bank een deel daarvan in reserve houdt, maar het merendeel van dat bedrag uit zal lenen. Degene aan wie dat geld uitgeleend is, zet dat geld weer op een betaalrekening waardoor het proces zich herhaalt. Het deel dat de bank als reserve gebruikt wordt bepaald door de reserve requirement. Stel dat banken 20% procent van het gestorte vermogen als reserve achter moeten houden en dus 80% mogen uitlenen dan zal de geldcreatie als volgt gaan:

tabel 1

In dit systeem kan de centrale bank de geldhoeveelheid manipuleren door de reserve requirement te wijzigen. Commerciële banken hebben slechts een passieve rol in de groei van de geldhoeveelheid. Ze lenen alleen geld uit als dat bij hen werd gestort.

Endogeen proces

Aan de andere kant staat de stroming die ervan uitgaat dat geldcreatie een endogeen proces is. Zij betwisten of de centrale bank controle heeft over de geldhoeveelheid en wijzen het model van de money multiplier van de hand. Zij merken op dat de centrale bank controle heeft over de rentestand, maar reserve requirements helemaal niet gebruikt als een beleidsinstrument. De geldhoeveelheid komt volgens hen grotendeels tot stand door de vraag naar krediet door consumenten en bedrijven en de bereidheid van commerciële banken om deze vraag te faciliteren.

Reserves

Het model van de money multiplier veronderstelt dat banken pas krediet kunnen verstrekken als ze een overschot aan reserves hebben. Doordat geld eerst wordt gestort op een bankrekening ontstaat er een overschot aan reserves. Dit overschot stelt de banken in staat om krediet te verstrekken. Elk nieuw krediet vermindert het overschot aan reserves totdat er geen reserves meer zijn en het proces stopt. In werkelijkheid verstrekken banken eerst krediet, wat tegelijkertijd een deposito op een betaalrekening creëert. Als er dan een tekort aan reserves ontstaat, móet de centrale bank deze reserves aanvullen, want als ze dit niet doen ontstaat er een liquiditeitsprobleem dat kan leiden tot een kredietcrisis zoals we hebben gezien in 2007-2008.

Bovendien toont recent empirisch onderzoek door Seth. B. Carpenter en Selva Demiralp aan dat er nauwelijks een correlatie te bespeuren is tussen het aantal verstrekte kredieten en de reserves, en dat zelfs de benodigde reserves eigenlijk ook nooit gehaald worden. Dit is te zien in de volgende grafieken afkomstig uit hetzelfde onderzoek:

grafiek geldhoeveelheid

Conclusie

De conclusie die getrokken kan worden is dat commerciële banken de vrijheid hadden om te bepalen hoeveel geld zij in reserve hielden tegenover het aantal verstrekte kredieten. Commerciële banken zijn dus eigenlijk niet beperkt in hun vermogen om zoveel mogelijk krediet te verstrekken naar hun eigen oordeel. Het enige beleidsinstrument dat centrale banken hebben is de manipulatie van de rentestand om de kredietverstrekking af te remmen of te stimuleren. Laat het nu net zo zijn dat de Fed dit instrument vooral gebruikt heeft om de Amerikaanse economie te stimuleren in plaats van deze af te remmen.