Hier deel 1 van een artikel, waarvan ik u de oorspronkelijke schrijver nog niet laat weten. Ik ben benieuwd of er lezers zijn, die deze schrijver kunnen raden.
Étatisme
Étatisme is een vorm van een sociale staat, waarbij de economie gepland en gecontroleerd wordt door de staat en waarin de staat het voor het zeggen heeft over alle industrieën en natuurlijke hulpbronnen. Vrijwel alle étatisten over de hele wereld hebben één ding gemeen: een bijna hysterisch antagonisme ten opzichte van een gouden standaard. Zij schijnen te begrijpen – misschien beter nog dan veel consequente verdedigers van het vrije markt principe – dat goud en economische vrijheid niet van elkaar te scheiden zijn. En voorts dat een gouden standaard een instrument van het vrije markt principe is en dat beide factoren onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn.
Antagonisme (Tegenstand)
Wil men de bron van hun antagonisme begrijpen, dan dient men eerst de specifieke rol van het goud in een vrije maatschappij te begrijpen. Geld is de algemene noemer van alle economische transacties. Het is dat specifieke goed, dat fungeert als ruilmiddel, wat voor alle deelnemers in een ruileconomie aanvaardbaar is als betaling voor hun goederen of diensten. Zodoende kan het fungeren als norm van de marktwaarde en als middel om waarde op te slaan, wat wil zeggen om te kunnen sparen.
Het bestaan van zo’n goed is een dwingende voorwaarde om in een arbeidseconomie tot een bepaalde verdeling te komen. Als de mensen niet de beschikking hadden over een of ander goed met objectieve waarde dat algemeen aanvaardbaar was als geld, dan zouden ze hun toevlucht moeten nemen tot de primitieve ruilhandel of gedwongen zijn om op boerderijen te wonen die geheel in hun eigen behoeften konden voorzien en af te zien van de onschatbare voordelen die juist specialisatie te bieden heeft. Als de mensen geen middel hadden om waarde op te slaan, hetgeen wil zeggen dat sparen onmogelijk was, dan zou noch planning op lange termijn, noch ruilhandel mogelijk zijn.
Welk ruilmiddel?
De keuze, welk ruilmiddel voor alle deelnemers in een economie aanvaardbaar is, geschiedt niet willekeurig. Ten eerste dient het ruilmiddel duurzaam te zijn. In een primitieve samenleving met een laag welvaartspeil kan tarwe voldoende duurzaam zijn om als ruilmiddel te kunnen fungeren, aangezien de hele ruilhandel zich dan alleen zou concentreren rond de oogsttijd, zonder een waardesurplus achter te laten dat zou kunnen worden opgeslagen. Maar wanneer het opslaan van waarde wel een belangrijke voorwaarde is, zoals in samenlevingen met een hoog welvaartspeil en een hoge beschaving, dan dient het ruilmiddel een duurzaam goed te zijn, gewoonlijk een of ander metaal. Een metaal wordt meestal gekozen omdat het homogeen en deelbaar is; het kan in elke gewenste vorm en in elke gewenste hoeveelheid worden aangemaakt. Kostbare edelstenen, bijvoorbeeld, zijn noch homogeen, noch deelbaar.
Nog belangrijker is, dat het goed dat als ruilmiddel wordt gekozen een luxe artikel moet zijn. Het menselijk verlangen naar luxe goederen is onbeperkt, zodat er altijd vraag naar bestaat en het altijd zal worden geaccepteerd. Tarwe is een luxe artikel in ondervoede beschavingen, maar niet in een welvaartsmaatschappij. Sigaretten zullen normaliter niet in aanmerking komen om als geld te fungeren, maar dat was wel het geval in het Europa van vlak na de 2e Wereldoorlog, toen ze als een luxe werden beschouwd. De uitdrukking ‘luxe goederen’ impliceert schaarste en een hoge stukwaarde. Doordat het een hoge stukwaarde bezit, is zo’n goed gemakkelijk (over)draagbaar; een ounce goud is bijvoorbeeld net zoveel als een halve ton ruw ijzer waard.
Evolutie van ruilmiddelen
In het beginstadium van een zich ontwikkelende geldeconomie kunnen er verscheidene ruilmiddelen worden gebruikt, aangezien tal van goederen aan de gestelde voorwaarden zouden voldoen. Maar geleidelijk aan zal één van deze goederen, dank zij een grotere mate van algemene acceptatie, de anderen weten te verdringen. Welk goed voor het opslaan van waarde uiteindelijk de voorkeur zal krijgen, hangt af van de mate waarin het door iedereen als zodanig wordt aanvaard. Dit heeft dan weer tot gevolg dat de acceptatie van dat goed nog verder toeneemt. Deze verschuiving zet zich net zo lang voort, totdat dat goed het enige ruilmiddel is geworden. Het gebruik van slechts één enkel ruilmiddel heeft dezelfde voordelen als die waardoor een geldeconomie zich in superieure zin onderscheidt van een ruileconomie: de ruilhandel kan hierdoor op een veel grotere schaal worden uitgeoefend. Of dat enige ruilmiddel nu bestaat uit goud, zilver, zeeschelpen, vee of tabak is ter keuze, dat hangt af van de aard en ontwikkeling van een bepaalde economie. In feite zijn ze allemaal, op verschillende tijden, wel eens als ruilmiddel aangewend. Zelfs in de afgelopen eeuw zijn twee van deze goederen, goud en zilver, nog als internationale ruilmiddelen gebruikt, waarbij goud het zilver geleidelijk heeft verdrongen.
Goud als ruilmiddel
Het goud, dat zowel artistieke als functionele toepassingen kent en betrekkelijk schaars is, is altijd beschouwd als een luxe artikel. Het is duurzaam, draagbaar, homogeen en deelbaar en heeft zodoende belangrijke voordelen boven alle andere ruilmiddelen. Sinds het begin van de 1e Wereldoorlog is het vrijwel het enige internationale ruilmiddel geweest. Als alle goederen en diensten in goud zouden worden uitbetaald, dan zouden grote betalingen moeilijk uitvoerbaar zijn. Dit zou tot gevolg hebben dat de arbeidsverdeling en de specialisatie van een samenleving tot op zekere hoogte zouden moeten worden beperkt. Een logisch vervolg op de instelling van het ruilmiddel is dan ook de ontwikkeling van een bankstelsel en kredietmiddelen (bankbiljetten en deposito’s) die als een vervangingsmiddel voor het goud fungeren, maar wel voor goud inwisselbaar moeten blijven zijn.
Bankstelsel
Een vrij bankstelsel dat gebaseerd is op goud, is in staat om krediet te verlenen en kan zodoende, overeenkomstig de productiebehoeften van de economie, bankbiljetten (wettig betaalmiddel) en deposito’s verstrekken. De individuele bezitters van goud worden door het geven van rente, bewogen om hun goud op een bank te storten. Maar aangezien het zelden zal voorkomen dat alle beleggers tegelijkertijd al hun goud zullen opvragen, hoeft de bankier slechts een fractie van zijn totale gouddeposito in reserve te houden. Dit stelt hem in staat om meer uit te lenen dan hij werkelijk aan goud in zijn bezit heeft. Maar het totaal aan leningen dat hij kan verstrekken is niet willekeurig: hij moet dit afmeten aan zijn reserves en aan de stand van zijn investeringen.
Kredieten
Wanneer banken geld lenen ter financiering van productieve en winstgevende ondernemingen, dan worden de leningen snel afbetaald en blijft het bankkrediet algemeen beschikbaar. Maar wanneer de zakelijke ondernemingen die door een bankkrediet worden gefinancierd minder winstgevend zijn en langzaam worden afbetaald, dan merken de bankiers al gauw dat hun uitstaande leningen te hoog zijn in verhouding tot hun goudreserves en dan beginnen zij de nieuwe leningen af te remmen, gewoonlijk door een hogere rente te gaan berekenen. Dit heeft dikwijls tot gevolg dat de financiering van nieuwe ondernemingen wordt beperkt, terwijl van de bestaande leners wordt vereist dat ze eerst hun winstgevendheid moeten zien op te voeren, vooraleer ze krediet kunnen krijgen voor verdere uitbreiding. Op die manier fungeert een op goud gebaseerd vrij bankstelsel als de beschermer van de economische stabiliteit van een land en zorgt het voor een evenwichtige economische groei.
Koppeling aan goud
Wanneer goud door de meeste landen als ruilmiddel wordt aanvaard, dan draagt een onbelemmerde vrije internationale goudstandaard ertoe bij om een wereldomvattende arbeidsverdeling en een zo groot mogelijke internationale handel te bevorderen. Ook al verschillen de ruileenheden (de dollar, het pond sterling, de euro enz.) van land tot land, wanneer ze allemaal op het goud worden afgestemd, dan zullen de economieën van de verschillende landen toch één en dezelfde gedragslijn volgen – zolang de handel of de kapitaalbewegingen geen beperkingen worden opgelegd. De kredietverlening, de rentevoet en de prijzen zullen in de meeste landen hetzelfde patroon te zien geven. Wanneer bijvoorbeeld in een bepaald land de banken wat al te gul krediet verlenen, dan zal de rentevoet in dat land geneigd zijn te dalen, waardoor de beleggers zich genoopt voelen om hun goud over te hevelen naar banken in andere landen die een hogere rente uitkeren. Dit zal in het eerstgenoemde land onmiddellijk een tekort aan bankreserves veroorzaken, hetgeen weer zal leiden tot strengere kredietnormen en een terugkeer tot een hogere en dus weer concurrerende rentevoet.
Alan Greenspan !
Tijdens de goudstandaard ging er ook van alles mis. Dus wat is economische wetenschap?
Dat lag altijd aan hoe die gebruikt resp. misbruikt werd. Aan de goudstandaard waar jij op doelt was op zich niets mis. Dat gebeurde natuurlijk wel op momenten dat men zich daaraan op de een of andere wijze onttrok. Overigens is er nog nooit een ‘echte’ goudstandaard geweest.
Feit blijft ook dat er gewoon twee ideologiën recht tegenover elkaar staan en daar gaat dit stukje dan ook over. Je kiest voor echte vrijheid of een bovenaf geleide vrijheid.
Maar waarom gingen er dingen mis? Niet per sé omdat er een “goudstandaard” was.
De echte problemen in de economie zijn ontstaan met het ontstaan van centrale banken. Er werd dan zogenaamd een goudstandaard aangehouden, maar wel maakten centrale banken het mogelijk om te veel krediet te creëren in verhouding met die goudstandaard.
In een volledige vrije markt, zonder centrale banken werkt een goudstandaard wél, omdat banken in een volledig vrije markt nooit zo veel risico kunnen nemen (lees: krediet scheppen) als nu. De vrije markt is namelijk de beste toezichthouder die er is. Alle partijen lopen dan namelijk risico door in zo’n bank te participeren waardoor er zeer goed wordt opgelet of er niet te veel risico wordt genomen.
Die ouwe slimmerik heeft het ‘centrale bankieren’ geperfectioneerd. Omdat hij wist dat het een grote scam is.
Hier kom ik misschien nog wel eens op terug m.b.t. de grote scam. En Henk heeft gelijk: het is inderdaad Alan Greenspan die de feitelijke auteur is.
http://ia601202.us.archive.org/11/items/CreatureFromJekyllIslandByG.Edward-G.EdwardGriffin/CreatureFromJekyllIslandByG.Edward-G.EdwardGriffin.pdf
Ik moet ‘m nog steeds een keer lezen, pfffff
😉
Een 100% goudstandaard is apolitiek, en reguleert geld- en handelsstromen tussen landen real time. Welvaartsverschillen worden dan afgezien van nationale grondstofposities voornamelijk bepaald door productiviteitsverschillen. Een goede goudstandaard vertaalt de voortgang der techniek vrijwel 100% in welvaartstoename. De business cycle wordt vrijwel volledig afgevlakt en de hellingshoek van de lijn die overblijft correspondeert met de toename van het arbeidspotentieel en de stijging van de productiviteit. http://www.economie-macht-maatschappij.com/goudstandaard.html
denk aan de boeken van ‘dune’ van frank herbert, who controls the spice controls the universe, heb je de controle over geld dan controleer je het volk, stel je voor dat het volk overstapt op onderlinge ruilhandel, dan is een regering en elite overbodig,
het zou voor het volk beter zijn om: goud en zilver als betaalmiddel te hebben om inflatieoplichting tegen te gaan, directe democratie om controle over je bestaan te houden en juryrechtspraak om rechters te controleren, geen bedrijven toe te staan met een te groot marktaandeel, patenten en octrooien beperktere houdbaarheidsduur voor betere concurrentie, nutsbedrijven in handen van de overheid gecontroleerd door directe democratie, het niet toestaan dat de media in handen is van enkele partijen maar meer onafhankelijke, en de beste van allen; bij een hoog salaris komt ook een hoge juridische aansprakelijkheid met betrekking tot de (lange termijn) resultaten
maar ja het blijft bij dromen
Goed stuk, ik kijk uit naar deel 2. 🙂