Er was eens…dat ik het bos mocht ingaan. Jeweetwel, verlate herfst, pasje tonen, ontbladerd, vaccinatiescan, donkerste dagen, het licht bijna uit. Toen van achter een opgeblazen boom plots een schim opdook, krakend door het kreupelhout. Dichterbij, gewold maatpak, brilletje, scheiding in het bekhaar.
Een leegloper, wees hij naar zijn golfkarretje. Hoe meer je erin pompt, hoe meer eruit lekt. En ik heb geen plakkertjes meer, ratelde hij Slavisch, die dingskes kwamen vroeger overgevlogen uit China, maarja … En dan dat karretje, of neem gewoon die banden, alles komt van elders, en elders levert niet meer. En hier ligt ook alles plat, niemand die nog iets maakt. En zelfs als ze nog ergens van die plakkertjes hebben, ga ik toch wachten tot volgende week, want gegarandeerd staan ze dan de helft goedkoper. Of wacht, straks wil iemand anders ze kopen en schiet de prijs driedubbel omhoog. Of erger, ze gaan ze rantsoeneren. En niet dat die plakkertjes helpen hé, want die gaten zijn toch niet meer te stoppen, die lekken worden met de minuut groter. En verdomme, met die mondkap beslaat mijn bril constant … !
De weg kwijt, dat was hij dus ook. En al wat korter van adem. De green, ginder, … ergens een afgeleide of zo … ik reed mij vast … en hier is geen weg terug … stoppen … ik moet dat lek stoppen …
Thuis heb ik solutie, zei ik. Zijn ogen knepen. Dé solutie?, vroeg hij. Ik fluisterde naar zijn oor. Houtlijm?, fronste hij. Neeneen, g–o–u–d-lijm, spelde ik. Ah, O! Ruilen? Hij knoopte zijn vest open, de binnenkant tiglagig behangen met briefjes geld, als was het een bommengordel. Hoe dieper ik keek, hoe zwarter het gat der triljarden. Zelfgewaved, knipoogde hij. 3D-printer. Niemand merkt het verschil. En het is immuun.
Wat moet ik met papiergeld, wierp ik tegen. (Want ik wist, dat rolde niet meer. Als het al nog bewoog, was het om zijn doorligwond te likken.)
Hoezo, papiergeld?, klonk het verongelijkt, dit is wel toiletpapier hé, dat is goud waard! Waarop een eerste maal, aan de bewolkende einder, een donder rolde.
Kom, gaf ik aan, tijd om te gaan. Hij zette een berenmuts op, ik mijn aluhoedje en we stapten deze brave nieuwe wereld in, huiswaarts. Voorbij de waan van de dag, tussen verblakerde velden. Onze schaduw tsjoolde anderhalve meter achter ons aan. Komt allemaal door dat solar minimum, beweerde hij, de wereld is precies gekrompen, gesmolten in eigen vet.
Niet jouw schuld, troostte ik. Ach, zwijg me over schuld, zuchtte hij. En met grote rollende gebaren vertelde hij. Hoe hij, veel te jong, zwaar had geleend voor zijn fabriekje van golfplaten. Maar dat iemand op het idee kwam om de golven uit te rekken, zodat je veel meer en veel langer kon toedekken. En dat ging viraal, wond hij zich op, de rek ging er volledig uit, tot zelfs onder nul. En ik, ik moest met de golven mee. Mijn lening dook onder water. Mijn spaargeld verzoop aan min 17%. Dus ik kocht nog rap wat aandelen. Maar de P/E stond 3429 of zoiets, en het stortte in. En dan ook nog eens die olieprijs en daaraan dan de banken … Alleen de voedselbank, daar kom ik nog. En toen pleegden ze zo’n bail-in en van zaterdag op zondag was alle spaargeld dat ik niet had, ook opgelost. En mijn aandelen komen nooit meer van de grond. Met hun brrrrrrrr hebben die daar alles opgekocht en de koersen bevroren, quantitative freezing. Ordinaire bende kleptoflaten, ja!, vloekte hij.
Die moet ik opschrijven, dacht ik.
We draaiden de Gelesteenstraat op. Zie, sprak hij, een groene scheut, en hij wees naar een stengel die diep onder het geschoren maaiveld piepte. Of was het een opgeklopte stoppel stro? Van dat stro dat de rug van de kameel breekt?
Eindelijk. We zijn er, hier overleef ik, toonde ik.
Welwel, bewonderde hij, je hebt een moestuintje, en bijenkorven. Homo covidens. En kweek je varkens? Ah, lachte ik, die trog?, neen. Daar leg ik mij straks gewoon in dood.
Jij hebt het door, nirpte hij, op de wijze van Jon Snow: winter has come. And, vervolgde hij, it has a long fat fail. Ik sloeg mijn ogen op en keek recht in die in zijn berenmuts. Tail, corrigeerde ik. Hij schudde het hoofd: Was het maar … Het is maar uitstel van executie. Dat ding was gewoon de beitel in de zeepbel. De strop hing al langer rond onze nek, toch? Snap je? Dat dit geen toeval was? Dat dit allemaal bedoeld is om … Zijn verder gemurmel, iets over coronatieve dissonantie – of was het stagflatten the curve? -, verloor zich net in een volgende donder, oorverdovend dicht. Een echte vijand bréngt de perfecte storm, grijnsde hij daarna, maar nu moet ik weg, ik moet nog voedselbonnen … En mijn pillen … die rode. Of die blauwe … ik vergeet …
Wacht, zei ik, en diepte het op uit mijn broekzak, hier, gewoon mengen met honing, nog wat solutiepoeder. Ik zeef het zelf, hier uit de beek, ik denk dat het hogerop uit een van hun labo’s lekt.
Wel dan, en hij drukte mij, hartelijk ouderwets, de hand, zeef nog lang en gelukkig. Zorg goed voor jezelf, gaf ik hem nog mee. Waarop hij, gelaten, Tja, ik moet wel, nu de dokters op zijn.
En dan, recht op de top van de hoogste boom in het bos de bliksem, een crash van een donder en de sluizen hyper open, bijna even tsunamisch als tijdens de Repocalyps. (Nou)
Mijn gast petsjikte ontladen weg, sloeg af bij The Fourth Turning, terug naar de Soylent Green.
Ik zwaaide nog, maar hij draaide zich niet meer om.
Dagen later pas vond ik in mijn trog een visitekaartje. Daarop een landschap vol puur graviterende lijnen, hoogmoedig op en nederig neer, een onherroepelijke eb en vloed aan bergen en valleien, en ook
Nikolai D. Kondratiev
Eeuwig golfer.
Van boom tot
bust.
(gastartikel Franck Vanhee, copywriter/storyte!!er, www.kschrijvekik.be)
Interessant chaotisch verhaal heer van Buuren, maar wat wilt u nu eigenlijk precies zeggen in verstaanbaar Nederlands tegen de gemiddelde Nederlander, zonder onnodig interessant te willen doen.
U wilt zich raadselachachtiger voordoen dan nodig en wenselijk is.
Velen weten ook wel waar de mosterd te koop is.
mag ik de reageerders wijzen op wat onderaan dit stuk staat ‘gastartikel…’; dus misschien toch iets verder lezen dan uw neus lang is?